Aanvraag: Het verzoek aan de geldverstrekker tot het verstrekken van een lening. Uit de aanvraag dient in ieder geval te blijken: - naam, adres en woonplaats van de aanvrager(s); - het onderpand waarvoor de lening wordt aangevraagd; - de naam van de geldverstrekker; - aanvraagdatum.
Datum waarop de aanvraag is ingediend.
Bestaande eigenwoningschuld: De eigenwoningschuld van een geldnemer als bedoeld in artikel 10 bis 1 Wet IB 2001;
de door (een) geldnemer(s) aan de stichting verschuldigde vergoeding voor het verstrekken van een borgtocht.
(ook bekend als Nul-op-de-Meter-woning): woning met een energie-index of een energieprestatiecoëfficiënt gelijk aan of lager dan nul of een woning waarvan de ingaande en uitgaande energiestromen voor gebouwgebonden energie bij een normaal leefpatroon op jaarbasis gelijk zijn aan of lager zijn dan nul en met een additionele energieopwekkingscapaciteit voor gebruikersgebonden energie van ten minste:
1. 3.150 kWh indien het een vrijstaande of half vrijstaande woning betreft;
2. 2.700 kWh indien het een rijwoning betreft; of
3. 1.780 kWh indien het een appartement betreft.
één (of meer) lening(en) waarvan de rente op grond van de Wet IB 2001 volledig fiscaal aftrekbaar is en waarvoor de stichting zich geen borg heeft gesteld.
iedere natuurlijke persoon, ten behoeve van wie een borgtocht in de zin van artikel 7:850 BW van de stichting tot stand is gekomen tot zekerheid voor de nakoming van zijn betalingsverplichtingen, voortvloeiend uit (een) lening(en).
één (of meer) geldlening(en), waarvoor de stichting zich borg heeft gesteld, aangegaan door één (of meer) geldnemer(s) met een geldverstrekker.
Waarde van de woning:
1. bestaande woning: de marktwaarde vrij van huur en gebruik (eventueel na verbouwing) blijkens het taxatierapport;
2. nieuwbouwwoning: de koop-/aannemingssom dan wel de kosten volgens de begroting van een bouwkundig bedrijf, eventueel (indien en voor zover niet begrepen onder de koop-/ aannemingssom) vermeerderd met: a. de kosten van de grond; b. de kosten van meerwerk en/of de kosten van energiebesparende voorzieningen c. bouwrente; d. renteverlies tijdens de bouwperiode; e. de kosten van aansluiting op de nutsvoorzieningen; f. de kosten van de bouw; verminderd met de kosten van minderwerk.
De financieringslast van de lening dient per leningdeel te worden vastgesteld en indien van toepassing, met inachtneming van Norm 7.7.
Als financieringslast van ieder leningdeel geldt het berekende bedrag aan rente en aflossing op basis van annuïteiten met een maandelijkse betaling achteraf.
Hierbij geldt het volgende, met inachtneming van Norm 5.1:
a. de financieringslast van een annuïtair of lineair leningdeel wordt vastgesteld aan de hand van de restantschuld van het leningdeel en de resterende looptijd van dat leningdeel. Indien de geldverstrekker dit verantwoord acht, mag ook worden getoetst op 30 jaar;
b. de financieringslast van een aflossingsvrij leningdeel wordt vastgesteld aan de hand van de nog niet afgeloste hoofdsom van het leningdeel en de resterende looptijd van dat leningdeel met een maximum van 30 jaar. Indien de geldverstrekker dit verantwoord acht, mag ook worden getoetst op 30 jaar;
c. de financieringslast van een leningdeel met een opbouwcomponent (spaar-, leven- en/of beleggingspolis) wordt vastgesteld aan de hand de nog niet afgeloste hoofdsom van het leningdeel verminderd met de opgebouwde waarde van het meeverbonden opbouwproduct en de resterende looptijd van dat leningdeel. Indien de geldverstrekker het verantwoord acht, mag de financieringslast ook worden vastgesteld aan de hand van de nog niet afgeloste hoofdsom en een maximale looptijd van 30 jaar.
De som van de financieringslast per leningdeel vermeerderd met het bedrag van de erfpachtcanon en de financieringslast van de restschuldfinanciering mag niet hoger zijn dan de maximaal toegestane financieringslast.
De maximaal toegestane financieringslast wordt vastgesteld aan de hand van het toetsinkomen zoals bedoeld in Norm 6.7 (rekening houdende met Norm 7.1.5) en de bij het toetsinkomen behorende financieringslastpercentage (zie Financieringslasttabellen Acceptatiecriteria) na vermindering met de eventuele alimentatie. Het rentepercentage dat behoort bij het vaststellen van het financieringslastpercentage wordt bepaald aan de hand van Norm 7.9.
Indien sprake is van meerdere aanvragers met inkomen wordt rekening gehouden met het gezamenlijke toetsinkomen en wordt het financieringslastpercentage gehanteerd dat behoort bij het hoogste toetsinkomen vermeerderd met 70% van het lagere toetsinkomen, na vermindering met de eventuele alimentatie ten gunste van de ex-partner.
Het financieringslastpercentage mag met maximaal 3 procentpunten worden verhoogd indien sprake is van een alleenstaande aanvrager waarvan het toetsinkomen hoger is dan € 20.000,- en lager is dan € 31.000,-. Hierbij geldt wel dat het verhoogde financieringslastpercentage niet hoger mag zijn dan het financieringslastpercentage dat behoort bij een toetsinkomen van € 31.000,-
Indien sprake is van een oplopende canonverplichting, niet zijnde indexatie, dient in de toetsing rekening te worden gehouden met het gemiddelde bedrag dat betaald moet worden in de periode van de oplopende canonverplichting.
Indien de canon binnen 12 maanden na passeren wordt geïndexeerd, dient in de toetsing met de geïndexeerde canon (tevens) rekening te worden gehouden.
Indien sprake is van een fiscale lening die de aanvrager(s) verkrijg(t)en van derden; met als specifiek doel het verkrijgen in eigendom van de woning, mag ten aanzien van de toetsing, met inachtneming van de overige Normen, de hoofdsom van de fiscale lening worden opgeteld bij de te verstrekken lening.
De toegestane financieringslast is het gedeelte van het toetsinkomen (zoals bepaald in Norm 6.7) dat maximaal mag worden besteed aan woonlasten. De woonlasten zijn de maandelijkse betalingen aan de hypotheek, de eventuele erfpachtcanon maar ook de lasten uit een eventuele financiering voor een restschuld die is ontstaan (datum verkoop woning) vóór 1 januari 2018. Omdat er vele soorten hypotheken bestaan, is gekozen voor de systematiek van annuïteiten. Het Nibud berekent jaarlijks - waarbij rekening wordt gehouden met vaste lasten zoals voor energie en andere basisbehoeften - de financieringslastpercentages die behoren bij een bepaald inkomen. Indien sprake is van twee of meerdere inkomens, mag rekening worden gehouden met het financieringslastpercentage wat behoort bij het hoogste inkomen vermeerderd met 70% van het eerstvolgende inkomen. Dat berekende percentage is van toepassing op het gezamenlijke inkomen.
Het komt voor dat een ouder een kind graag wil helpen bij de aankoop van de woning. In dit kader wordt een gunstige lening verstrekt aan het kind. Om ook voor deze lening in aanmerking te komen voor hypotheekrenteaftrek moet deze lening wel voldoen aan de aflossingsverplichting. Indien hieraan wordt voldaan, behoeft de lening van de ouders niet te worden beschouwd als een financiële verplichting maar mag worden opgeteld bij de lening waarvoor NHG wordt verstrekt. De last uit beide leningen dient te passen binnen de maximaal toegestane maandlast en de leningen tezamen mogen de kostengrens voor woningen niet overschrijden.